Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Maar als ik [25]hinkte, waren zij verblijd, en verzamelden zich; zij verzamelden zich tot mij [26][als] geslagenen, en ik [27]merkte niets; zij scheurden [hun klederen], en [28]zwegen niet stil. 25. Dat is als mijne zaken kwalijk gingen, dat het scheen alsof ik zou moeten struikelen en vallen. Alzo hfdst.38 vs.18; Jer.20:10. Verg. Job 12:5. 26. Te weten, aan de voeten; gelijk enigen dit nemen. Dat is, zich houdende alsof zij lam waren en van rouw over mijn ongeluk hinkten. Zie 2 Sam.4:4, en 2 Sam.9:3, alwaar deze woorden alzo bij het woord geslagen gevonden worden, van Mefiboseth; of versta, geslagene, dat is, verslagen zijnde [van geest,] uit Jes.66:2, blijvende de zin gelijk, of, als [mede] geslagene. Want zij wilden met hun lichamelijke gebaren [als hinken en klederen te scheuren] te kennen geven dat zij bemoeid en bekommerd waren over Davids lijden, doch valselijk en als huichelaars. Anders worden deze woorden aldus overgezet: fielten, of boeven, [die voor zulken bekend waren, dat zij slagen of geselen verdiend hadden, dat is, het snoodste gespuis onder het volk, daar toe opgerokkend zijnde]; verzamelden zich tegen mij, die ik niet kende; [en vervolgens nimmer leed gedaan had] zij scheurden [de keel] op [dat is, plaagden en spotten] en hielden niet op. Beide overzettingen hebben een goeden zin, hoewel hetgeen in den tekst gesteld is, naast met de eigenschap der Hebr. spraak schijnt overeen te komen; waarvan de verstandige lezer kan oordelen. 27. Te weten, niets kwaads, ik dacht niet dat zij huichelden en mij bedrogen maar meende dat zij het van harte deden. 28. Maar troostten mij, weenden over mij. Of, doch zij zwegen niet; maar achter mijn rug toonden zij genoeg hoe zij het meenden, gelijk volgt.